Het is september. Na de introductieweken is het weer tijd voor de hogescholen en universiteiten om te onderwijzen. Ik weet nog wel de tijd dat ik in mijn studentenkamer woonde en de eerstejaars zag tijden de sportdag, die plaatsvond onder het keukenraam. Altijd leuk om mee te kijken.
Dit jaar is mijn zesde jaar studie. Na vier jaar heb ik mijn Pabo-diploma gehaald en inmiddels mag ik mijn tweede studiejaar in van mijn deeltijd opleiding om die felbegeerde Mastertitel te halen: M.SEN – gedragsspecialist. Maar daar moet wel nog het een en ander voor gebeuren. Vorig jaar heb ik al veel studiepunten in de wacht mogen slepen, maar waren er ook enkele tegenslagen: een tentamen dat ongeldig werd verklaard en een onderzoeksvoorstel dat nog vraagt om enige aanpassingen. Mijn week in Praag moet nog in verslag vastgelegd worden en ik moet naast de studie aan de slag met onderwijstaken op Masterniveau voor de extra studiepunten. Daarnaast moeten er ook twee modules gevolgd worden. Afgelopen maandag is de eerste module gestart: methodieken (inter)nationale oriëntatie en toepassing. Tijdens het lezen van artikelen voor de module, werd al snel duidelijk dat dit een nuttige module kan zijn. Vanuit handelingsverlegenheid ten opzichte van (een) kind(eren) zoeken naar handelingsalternatieven en daarmee experimenteren. Als ik kijk naar mijn eigen situatie, denk ik meteen aan de opstandige kinderen. En laat dit nu meteen aansluiten op het onderwerp van mijn onderzoek: werken aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen met ODD. Zou deze module voor mij de eerste stap zijn om een goed onderzoek op te starten?
Naast het zakelijke deel van de studie, heeft ook de studie een sociale kant. Zo waren er vorig jaar twee gedragsgroepen. Beide groepen zijn dusdanig geslonken dat wij nu een groep vormen. Dit proces van groepsvorming zou best eens wat tijd in beslag kunnen nemen. Tijdens de eerste bijeenkomst zat de ene groep aan de ene kant van het lokaal en de andere groep aan de overkant. Voorspelbaar en ook wel logisch, natuurlijk zoek je het bekende en het veilige op. Mijn SLB’er voelde dit feilloos aan en gaf daarbij aan er ook wel een beetje mee te zitten. Zo zei ze: “Ik voel dat dit niet één groep is en dat ik de ene groep veel meer hoor en dat die groep veel meer betrokken is dan de andere groep.” De reacties waren ook voorspelbaar: “Wij moeten nog inkomen” of “Ik weet nog niet veel van het onderwerp”. Daarentegen kon de andere groep juist veel vertellen vanuit ervaringen. Je voelt de verdediging en opstandigheid tijdens zo’n klassengesprek.
Vanaf nu moeten we één groep worden. Je voelt je meteen weer een leerling met een missie waar niemand zin in heeft. Tijdens mijn middelbare schooltijd is het meerdere malen voorgekomen dat ik met een groepje anderen (of een tweetal of alleen) in een andere klas ben gezet. Automatisch voel je dan dat stukje opstandigheid van jezelf opkomen. Dit is nu niet anders. Niemand dwingt mij een groep te vormen met wie dan ook, denk ik op zo’n moment.
Toch heb ik tijdens mijn middelbare school juist daardoor veel hechte vriendschappen mogen maken en zijn het die vrienden die mij nog steeds zeer dierbaar zijn. Dus misschien moet ik mijn opstandigheid leren loslaten en maandag tijdens college ook eens naast iemand gaan zitten uit de ‘andere’ groep. Of misschien ook niet.